Leerdoelen Hoofdstuk 6 : Zien

Van dit hoofdstuk wordt paragraaf 6.3b niet behandeld.

Je moet:

  1. Kunnen omschrijven wanneer je iets kunt zien. (6.1a)
  2. Kunnen aangeven wat een lichtbron is. (6.1a)
  3. Drie soorten lichtbundels kunnen noemen. (6.1a)
  4. Van de drie soorten lichtbundels een tekening kunnen maken. (6.1a wb)
  5. De 3 soorten lichtbundels kunnen herkennen aan een tekening. (6.1a)
  6. Twee manieren van terugkaatsing kunnen noemen, beschrijven wat er gebeurt en deze toelichten met een tekening. (6.1b)
  7. Een tekening kunnen maken waarbij één of meerdere lichtstralen weerkaats worden volgens de terugkaatsingswet. (6.1b wb)
  8. De begrippen hoek van inval, hoek van terugkaatsing en normaal in een tekening kunnen gebruiken en benomen. (6.1b wb)
  9. Drie voorbeelden kunnen geven waaran je kunt zien dat wit licht uit verschillende kleuren bestaat. (6.2a)
  10. De zeven kleuren van het spectrum van zichtbaar licht in de juiste volgorde kunnen noemen. (6.2a)
  11. Kunnen beschrijven wat de realtie is tussen UV-straling en de ozonlaag en wat de functie is van de ozonlaag. (6.2a)
  12. Twee bronnen kunnen noemen van UV-straling. (6.2a)
  13. Aan kunnen geven waarom het gebruik van CFK's tegenwoordig verboden is. (6.2a)
  14. twee bronnen van IR-straling kunnen noemen. (6.2a)
  15. Een ander woord voor IR-straling kunnen geven. (6.2a)
  16. Weten wat er bedoeld wordt met électromagnetisch spectrum. (6.2a)
  17. Drie soorten staling kunnen noemen. (6.2a)
  18. Een spiegelbeeld van een voorwerp kunnen construeren. (6.2b wb)
  19. Kunnen omschrijven wat er bedoeld wordt met 'virtueel beeld'. (6.2b)
  20. Drie dingen kunnen noemen wat er met straling kan gebeuren en daarbij voorbeelden kunnen noemen. (6.3a)
  21. Aan kunnen geven welke oppervlakken straling goed weerkaatsen. (6.3a)
  22. Kunnen beschrijven hoe het komt dat men kleuren kan waarnemen. (6.4a)
  23. Kunnen vertellen welke kleur er waargenomen wordt als er een kleur licht op een voorwerp schijnt. (6.4a wb en 6.4b wb)
  24. Weten wat er bedoeld wordt met 'monochromatisch licht'. (6.4b)
  25. Kunnen vertellen wat kleurenfilters doen. (6.4b)
  26. De onderdelen van het oog kunnen noemen en de functie daarvan geven. (6.5a)
  27. Kunnen aangeven wat 'kleurenblindheid'is. (6.5b)
  28. gezichtsbedrog kunnen herkennen (6.5b)