Leerdoelen Hoofdstuk 3 : Geluid

Van dit hoofdstuk worden alle paragrafen behandeld.

Je moet:

  1. De begrippen trilling, amplitude, envewichtsstand, omkeerpunt, trillingstijd en frequentie kunnen omschrijven. (3.1a)
  2. De trillingstijd van een bekende frequentie kunnen uitrekenen. (3.1a)
  3. De frequentie van een bekende trillingstijd kunnen uitrekenen. (3.1a)
  4. Weten wat er bedoeld wordt met de frequentie van een stroboscoop. (3.1b)
  5. Kunnen voorspellen welke beeld je zal zien, van een trillend voorwerp, wanneer de frequentie van een stroboscoop veranderd (3.1b)
  6. De snelheid van een voorwerp kunnen bepalen bij een bekende frequentie van een stroboscoop en een bekende afstand (3.1b wb blz 72 t/m 74)
  7. Drie voorwaarden kunnen noemen waardoor een snaar op een instrument hoger gaat klinken (3.2a)
  8. spankracht kunnen aflezen op een Newtonmeter (3.2b)
  9. Het verband tussen toonhoogte van een snaar, en spankracht in een snaar kunnen toepassen (3.2b)
  10. Twee manieren kunnen beschrijven waarop geluid zichbaar gemaakt kan worden (3.3a)
  11. Hoge, lage, harde en zacht tonen op een oscilloscoop of computer weten te herkennen. (3.3a)
  12. Het hoorbare verschil aan kunnen geven van tonen waar je het beeld van op een computer of oscilloscoop ziet. (3.3a)
  13. De frequentie van een toon kunnen bepalen aan de hand van een beeld van een oscilloscoop. (3.3a wb)
  14. De frequentie van een toon kunnen bepalen aan de hand van een beeld van de computer (3.3a wb)
  15. Kunnen beschrijven hoe magneten met verschillende posities op elkaar reageren (3.4a)
  16. Kunnen toelichten wat een spoel is en hoe deze werkt (3.4a)
  17. De werking van een luidspreker kunnen uitleggen (3.4a)
  18. De werking van een microfoon kunnen uitleggen (3.4b)
  19. Kunnen aangeven welke kant de stroom opgaat bij nadering van een magneet naar een ampèremeter in vergelijking met een andere situatie. (3.4b wb)
  20. Enkele beroepen kunnen noemen die te maken hebben met geluid (3.5a en 3.5b)