Oefening Hoofdstuk 2 : Deeltjes

Onderaan de pagina zijn de uitwerkingen beschikbaar. Klik op de knop antwoorden voor slechts de antwoorden zonder uitleg.

Voor elke opgave geldt: Probeer het eerst zelf en controleer daarna je antwoord.

Deze oefening bevat 2 vragen

1.

Deze vraag gaat over het mengsel melk. Bij het afkoelen van 300 ml kaarsvet wordt een diagram gemaakt. Dat ziet er al volgt uit:


a. Waarom is dit kaarsvet een mengsel?
b. Wat was de begin temperaruur van het kaarsvet?
c. Hoe lang duurde het stollen van het kaarsvet?
d. Wat is het stoltraject van het kaarsvet?


uitwerking
2.

Kees voeg 40 gram natriumnitraat toe aan 250 ml water. Hij zorgt ervoor dat dit volledig oplost.
a. Bereken de concentratie van natriumnitraat in deze oplossing.
b. Hoeveel gram natriumnitraat zit er in 50 ml van deze oplossing?
c. Bij 50 ml van deze oplossing voegt Kees 50 ml water toe. Wat wordt de nieuwe concentratie natriumnitraat in deze nieuwe oplossing?


uitwerking
3.
niet beschikbaar
uitwerking

 

 

 

 

 

 

 

Uitwerkingen:

vraag 1:
a) het is een mensel omdat tijdens de fase overgang de temperatuur veranderd. Dit is in de grfiek te zien in het middelste gedeelte. Wanneer dit horizontaal was (en dus de temperatuur niet veranderde) was dit een teken voor de aanwezigheid van een zuivere stof.
b) Dit is bovenin de grafiek af te lezen. Dat is 100 graden cecius.
c) Dit is het middelste deel van de grafiek. Deze tijd loopt van 5 tot 13 minuten dus komt dit overeen met een tijd van 6 minuten
d) HEt stoltraject is een temperatuursgebied! Ook dit gaat over het middelste deel (de temperatuur veranderd) De temperatuur zakt dan van 70 tot 58 graden. Dus het stoltraject is van 70 tot 58 graden Celcius

<top>

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

vraag 2:
a) De concentratie wil zeggen het aantal gram per liter. Hiervoor kun je verschillende manieren gebruiken om dit uit te rekenen. Veel manieren zijn goed. Het gaat er om dat je laat zien Hoe je aan het antwoord komt! Hieronder volgt een goede manier.

Om van 250 ml een liter (1000 ml) te maken moet ik dit vermenigvuldigen met 4.
Het gevolg is dat je de massa ook moet vermenigvuldigen met 4.
Dit zou betekenen 40 * 4 is 160 gram in een liter. De concentratie is dus 160 g/l aan natriumnitraat.

b) 50 ml is één twintigste deel van een liter. (50 ml past 20 keer in 1000 ml) Dit betekend dat er ook een rechtevenredig deel aan massa in deze oplossing zit. Dus één twintigste van 160 g is 8 g. Er zit dus 8 gram natriumnitraat in de oplossing.

c) Het volume wordt twee keer zo groot, terwijl de massa (die 8 g) gelijk blijft. Dit betekend dat de concentratie twee keer zo klein wordt. De massa van de eerste oplossing was 160 g/l (uitgerekend bij a) Als de concentratie twee keer zo klein wordt betekend dit dat de concentratie 80 g/l is.

<top>

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

vraag 3:
niet beschikbaar

<top>