Leerdoelen Hoofdstuk 3:
Krachten
Van dit hoofdstuk worden alle
paragrafen behandeld.
Je moet:
- Minimaal 4 verschillende krachten kunnen noemen. (3.1)
- Een krachtmeter kunnen aflezen (3.1 wb)
- Krachten kunnen op schaal kunnen tekenen (3.1 wb)
- Weten wat bedoeld wordt met aangrijpingspunt, richting van de kracht en
grootte van de kracht (3.1)
- Kunnen opschrijven wat er met druk bedoeld wordt (3.2)
- De eenheden kunnen noemen bij druk, kracht en oppervlak (3.2)
- Berekeningen kunnen uitvoeren met druk, kracht en oppervlak (3.2 wb)
- Kunnen omschrijven wat er gebeurt met de druk als het oppervlak waar een
kracht op werkt groter of kleiner word.
- Kunnen omschijven wat de functie van een katrol is. (3.3)
- In situaties waarbij katrollen gebruikt worden kunnen aangeven op welke
positie een katrol zit en hoe het touw over de katrol loopt (3.3)
- Kunnen vertellen wat je met een hefboom kunt doen. (3.4)
- In situaties waar een hefboom gebruikt word kunnen aangeven waar het draaipunt,
de arm en de kracht zich bevinden (3.4 wb)
- Een aantal praktijkvoorbeelden kunnen geven van het gebuik van een hefboom
(3.4)
- Het moment kunnen berekenen bij een gegeven arm en kracht (3.4 wb)
- Kunnen aangeven of bij een bepaalde arm een grotere op kleinere kracht nodig
is. (3.4)
- De arm uit een tekening of situatie kunnen bepalen (3.4)