Van dit hoofdstuk wordt paragraaf
1.4b niet behandeld.
Je moet:
De kernmerken van een serie- en parallelschakeling kunnen noemen. (1.1a)
Een serie- en parallelschakeling kunnen herkennen. (1.1a)
Weten wat een spanningsbron doet. (1.1a)
De eenheid van spanning kunnen noemen (1.1a)
Weten wat een elektrische stroom doet (1.1b)
Kunnen vertellen wat geldt voor de stroomsterkte in een serie- en parallelschakeling.
(1.1b)
De formules voor stroomsterkte in een serie- of parallelschakeling kunnen
gebruiken. (1.1b)
Een amperemeter kunnen gebruiken en aflezen (1.1b blz
9,10,11 wb)
Een schakelschema kunnen tekenen met gebruik van de
juiste symbolen (1.2a)
Uit een schakelschema gegevens kunnen halen over de
soort schakeling, gebruikte onderdelen e.d. (1.2a)
Kunnen benoemen wat spanning is (1.2b)
Een voltmeter kunnen gebruiken en deze goed kunnen
aflezen (1.2b blz 13, 14 wb)
Een omschrijving kunnen geven van het begrip weerstand
(1.3a)
minimaal 4 soorten weerstanden kunnen noemen en daarbij
kunnen vertellen waarvoor ze gebruikt worden, hoe ze werken en wat het juiste
symbool is in een schakeling. (1.3a)
Drie punten kunnen noemen waarvan (en hoe) de weerstand
in een metalen draad afhankelijk is. (1.3a)
De begrippen LDR, NTC en potmeter kunnen toelichten
met werking, voorbeeld en symbool.
De wet van ohm kunnen toepassen bij berekeningen.
(1.3b wb blz 25 t/m 29)
Een ohmse en niet-ohmse weerstand in een (I,U-diagram)
kunnen herkennen. (1.3b)
Weten waarvoor een condensator gebruitk wordt en daarbij
een voorbeeld kunnen noemen. (1.4a)
Het schakelschema van een flitser kunnen tekenen en
interpreteren. (1.4a)
Een functie, gebruik, voorbeeld en symbool kunnen
geven van de volgende elektronische onderdelen: diode, chip, transistor. (1.5a)
De vervanginsweerstand van een schakeling kunnen berekenen
(1.5b)
De symbolen van blz 37 uit de samenvatting uit je
hoofd kennen (1.6a)