Leerdoelen Hoofdstuk 3
: Geluid
Van dit hoofdstuk worden paragraaf
3.1b en 3.2b niet behandeld.
Je moet:
- De begrippen trilling, amplitude, envewichtsstand, omkeerpunt, trillingstijd
en frequentie kunnen omschrijven. (3.1a)
- De trillingstijd van een bekende frequentie kunnen uitrekenen. (3.1a)
- De frequentie van een bekende trillingstijd kunnen uitrekenen. (3.1a)
- Drie voorwaarden kunnen noemen waardoor een snaar op een instrument hoger
gaat klinken (3.2a)
- Twee manieren kunnen beschrijven waarop geluid zichbaar gemaakt kan worden
(3.3a)
- Hoge, lage, harde en zacht tonen op een oscilloscoop of computer weten te
herkennen. (3.3a)
- Het hoorbare verschil aan kunnen geven van tonen waar je het beeld van
op een computer of oscilloscoop ziet. (3.3a)
- De frequentie van een toon kunnen bepalen aan de hand van een beeld van
een oscilloscoop. (3.3a wb)
- De frequentie van een toon kunnen bepalen aan de hand van een beeld van
de computer (3.3a wb)
- Kunnen beschrijven hoe magneten met verschillende posities op elkaar reageren
(3.4a)
- Kunnen toelichten wat een spoel is en hoe deze werkt (3.4a)
- De werking van een luidspreker kunnen uitleggen (3.4a)
- De werking van een microfoon kunnen uitleggen (3.4b)
- Kunnen aangeven welke kant de stroom opgaat bij nadering van een magneet
naar een ampèremeter in vergelijking met een andere situatie. (3.4b
wb)
- Enkele beroepen kunnen noemen die te maken hebben met geluid (3.5a en 3.5b)